Wat wil ik later worden als ik “groot” ben?

Auteur: Gepubliceerd op: 
Co-column

Wat wil ik later worden als ik “groot” ben? Iedereen kent het wel. Na een aantal minuten babbelen met een arts komt vaak een vraag als: “Weet je al welke kant je later op wil?” Of zit je net met een hap appelkruimelvlaai met slagroom in je mond als het vierde familielid van die dag vraagt of je al weet wat je wil worden. Het is net alsof je een vraag moet beantwoorden uit zo’n vriendenboekje van vroeger, naast je favoriete kleur en je lievelingsdier: wat wil je later worden als je groot bent? Kijk, ik heb dan meteen het probleem dat ik nooit groot zal worden, dus ik kan die vraag nooit beantwoorden. Maar ondanks dat probleem vind ik dit soort vragen eigenlijk maar verrekes lastig; ik twijfel namelijk altijd tussen fuschiapaars en zuurstokroze.

Het is natuurlijk heel aardig en vaak gewoon oprechte interesse als iemand zoiets vraagt, maar ik word er toch altijd een beetje bang van. Ik voel me dan vaak verplicht om aan een arts te vertellen dat ik dolgraag in het vakgebied wil gaan werken waarvoor hij gestudeerd heeft en werkzaam is. Dat is immers wat artsen het liefst willen: nieuw vlees. Dat vinden ze rete-interessant en dan worden ze dolenthousiast. Vaak geef ik een veilig antwoord dat ik nog meer vakgebieden moet zien om een goede keuze te kunnen maken en dat ik het liefst een divers vak wil gaan eoefenen. Vervolgens gaan we door met de poli en komen we er niet meer op terug. Maar vervolgens lig ik ’s avonds in bed en begin ik er toch meer over na te denken. Wanneer weet ik nou eindelijk wat ik wil gaan doen later? De klok begint toch echt te tikken en er komt een tijd dat ik een richting moet gaan kiezen.

Ik begin bijna in Deventer, waar ik best veel keuzevrijheid had. Ik heb expres gekozen voor veel “snuffelcoschappen”. Gewoon van alles wat, om te kijken wat me leuk lijkt. Ik hoop dat ik tussen die tien coschappen iets vind wat bij me past. Maar ik weet eigenlijk nu al dat meer dan de helft van die coschappen niet mijn roeping is. Ik denk dat het toch wel verstandig is om van alles wat te zien, ook de dingen die in eerste instantie niet geweldig lijken. Zo krijg ik in ieder geval een brede kijk en wie weet word ik positief verrast. Als ik het zo bekijk is het eigenlijk ook niet zo erg om nog niet te weten wat ik wil. Toch lijkt het me gewoon heel handig als ik het al wel wist. Dan kon ik mijn coschappen daar een beetje op inrichten. Maar dan zou het wel flink balen zijn als ik me daar jarenlang op zou focussen en het achteraf toch niet mijn roeping blijkt te zijn. Ik denk dus dat het helemaal niet zo erg is om breed in te zetten, vooral omdat we nu nog kwetsbare en makkelijk beïnvloedbare studenten zijn.

Nu rijst natuurlijk de vraag: hoe zorg je ervoor dat je weet wat je wil? Je kan jezelf natuurlijk moeilijk dwingen om iets leuk te vinden wat je eigenlijk niet leuk vindt. Als ik terugkijk op mijn bachelorperiode had ik me toen wel serieuzer met de “toekomst” en mijn interessegebieden bezig willen houden, zodat ik met een andere kijk de master in ging. Ik had bijvoorbeeld dingen kunnen regelen, zoals dagen meelopen. Dat is achteraf natuurlijk makkelijk praten, ik was vast erg druk met andere belangrijke zaken. Maar wellicht is dit een eye-opener voor de bachelorstudenten. En al had ik dat allemaal wel gedaan, dan had ik alsnog pech kunnen hebben met de indelingen van mijn coschappen. Misschien liep ik dan alsnog alle “leuke” dingen mis die mogelijk mijn roeping waren. Daar ben ik namelijk soms wel wat bang voor. Maar gelukkig past er op ieder potje een dekseltje en weten ze elkaar meestal wel te vinden.