De helende werking van de witte jas

Auteur: Gepubliceerd op: 
Doc-column

Het is een uur of tien ’s avonds, de verpleegkundige van chirurgische afdeling belt. Er is een onrustige patiënte, ze weet niet wat ze er mee aanmoet. De patiënte, die gisteren een hemicolectomie heeft gehad, is vanmiddag hevig gaan braken, waarvoor ze -op initiatief van de verpleegkundige- een hevelende maagsonde heeft gekregen. De misselijkheid en het overgeven zijn verdwenen, maar inmiddels klaagt ze al de hele avond over hoe de slang haar irriteert en extreem onrustig maakt. Ze moet en zal de hevel er uit hebben. Vanzelfsprekend zou dat leiden tot opnieuw misselijkheid en braken, bij een buik die nog onvoldoende op gang is na ingrijpende operatie. Wat nu?

De moderne geneeskunde stelt ons een enorm arsenaal aan middelen ter beschikking; doorsnee labonderzoek, hippe scans en functieonderzoeken, duffe microbiologie en pathologie helpen ons een diagnose te stellen. Eindeloze farmacotherapeutische en chirurgische interventies helpen ons de gediagnosticeerde ziekte te verbeteren of zelfs genezen.

Helaas gaat elk van onderzoeks- en behandelopties gaat gepaard met een handvol veelvoorkomende, en een lange lijst zeldzame bijwerkingen en contra-indicaties. Uiteindelijk beschikken we dus over meer bijwerkingen, dan behandelingen.Voor je een interventie kiest, moet je dus een gewetensvolle overweging hebben gemaakt. Je kan je hand niet zomaar in de grabbelton van ons arsenaal steken. Dat klinkt voor de hand liggend, maar is in de praktijk is het nogal eens verleidelijk. De patiënt is er op korte termijn namelijk meestal enorm tevreden mee. Stel een patiënt met onbekende diagnose maar eens voor een total body CT-scan te maken: ‘Uitstekend, dokter!’. De volgende dag sta je echter aan het bed uitleggen hoeveel -meestal akelig- vervolgonderzoek er gedaan moet worden naar toevalsbevindingen, die waarschijnlijk niets te betekenen hebben. Het enthousiasme wordt nog verder gedempt als de patiënt 30 jaar later bij de oncoloog verschijnt met een stralingsgeïnduceerde kanker.

We hebben echter twee soorten behandelmethoden, zonder ook maar een enkele serieuze bijwerking. Ze zijn familie van elkaar; het placebo effect -zo’n krachtig antidotum dat het behoort tot een van de meest succesvolle uitvindingen in de geneeskunde- en psychologische zorg. In tegenstelling tot wat u misschien denkt, begint dat niet bij de psychiater van de acute opname, een tak van de geneeskunde die de meesten van u liever kwijt dan rijk zijn. Het begint bij alle behandeld artsen, vanaf het eerste patiëntcontact.

Terug naar mijn patiënte; ik stond voor de keuze langs de telefoon wat oxazepam voor te schrijven, de morfinepomp op te schroeven of met de wens van de patiënte mee te gaan en de slang er uit laten halen, om haar vervolgens in haar maagsap gaar te laten koken. Of ik kon gewoon even langs gaan.

Eenmaal daar zag ik een niet-zieke, maar licht angstige vrouw, oppervlakkig ademhalend in bed liggen. Ik kende de patiënt van de dag ervoor, toen was ik langs geweest vanwege postoperatieve pijnklachten. Er was een blik van herkenning en ze zag er al wat beter uit. Ik begon met erkennen dat zo’n slang ronduit prut voelt, dat het niet raar was dat deze lichaamsvreemde situatie -in een ziekenhuis, na een grote operatie vanwege kanker- nogal wat onrust oproept. Vervolgens legde ik langzaam en duidelijk de noodzaak van de hevel uit, wat er zou gebeuren als we hem zouden verwijderen en stelde vooruitzicht hoe lang hij waarschijnlijk nog moest blijven zitten.

Ze leek aan het eind van het verhaal opgeknapt. Ze was natuurlijk niet genezen. De slang irriteerde nog altijd. Toch was ze zichtbaar geruster. De oxazepam die ik had aangeboden, sloeg ze zelfs af. Ik kon weer terug naar de spoed.

Een uurtje later belt de verpleegkundige weer; ze wou toch wel iets rustgevends, nu ze er wat beter over na had gedacht. ‘De dokter had het tenslotte aangeraden.’