De Dood

Auteur: Gepubliceerd op: 
Doc-column

In de geneeskunde leren we, om in de woorden van de artseneed te spreken, lijden te verlichten, ziekte te bestrijden en gezondheid te bevorderen. Het is een nobele strijd, die we uiteindelijk altijd verliezen. De eerste die door ons toedoen eeuwig leven en gezondheid verkregen heeft, moet nog beschreven worden. We hebben natuurlijk Sinterklaas, de Kerstman en God, maar, naast dat hun bestaan door verschillende groeperingen in twijfel getrokken wordt, hebben wij artsen bijzonder weinig aan hun bestaan bijgedragen.

De dood. Ik had hem nog niet benoemd en toch wist iedere lezer al waar ik het over had. Ja, zijn bekendheid laat weinig te wensen over. Hij promoot zich dagelijks in tv-programma’s als Het Journaal en heeft een lifetime prevalentie van 100%. Opvallend dat we als studenten meer leren over Cushing, een aandoening die bijna nooit voorkomt, dan over (omgaan met) de dood, iets waar vrijwel elke arts mee te maken krijgt. Met patiënt en familie praten over het levenseinde, het beperken of zelfs stoppen van behandeling, is een van de lastigste situaties die dokters dagelijks tegenkomen.

Er is echter een ander aspect dat ik nog grimmiger en complexer vind: het constateren van de dood en het vaststellen van de doodsoorzaak, oftewel, het schouwen. Tijdens je nachtdienst, na het overlijden van een patiënt, kan een gesprek met de in tranen aangeslagen familie over zaken als doodsoorzaak, obductie en donatie een zware dobber zijn. Want: de mens wordt geboren en overlijdt bij voorkeur als de zon niet meekijkt. Als arts-assistent is het in deze situatie extra vervelend dat je zowel de patiënt als de familie vaak nog nooit gezien hebt, laat staan kent.

Wanneer je de kamer binnenstapt, is de dood, ook bij een onbekende, in een oogopslag duidelijk. Levenloos. De familie er meestal (nog) niet. Nadat de verpleegkundige wegloopt om nog wat andere zaken te regelen, ben je daar plots alleen. Op het punt staand om een merkwaardig ritueel uit voeren: het controleren van de afwezigheid van circulatie, respiratie en bewustzijn. Hoewel de dood nog jong is, zie ik dat iedereen, mijzelf niet uitgezonderd, de behoefte voelt handschoenen aan te trekken. Dat dunne laagje vinyl moet ons scheiden van de dood.

Je slaat de lakens terug, knoopt de pyjama los en ontbloot de onbeweeglijke thorax. De stethoscoop op de vergeelde, nog warme huid, laat niets horen dan het ritselen van je vingers op de klok. Verlichte pupillen blijven wijd en leeg. Zo sta je daar in een ietwat onaangename stilte.

Na het toedekken van de patiënt wacht het papierwerk. Je bestaat voor de wereld totdat een dokter je schriftelijk dood heeft verklaard. Ik herinner me nog goed de keer dat een lieve oude vrouw in de veronderstelling was dat haar man nog steeds kon leven, zolang de dokter hem ‘niet dood had verklaard’. Dan voelen overlijdenspapieren heel wat verantwoordelijker dan een recept of ontslagbrief. Zonder enige vooraf opgebouwde band of kennis over de personen voor je, moet je vervolgens een van de moeilijkste boodschappen brengen.

Soms is ons werk leuk, spannend, interessant of ontroerend. Op andere momenten is het gewoon zwaar maar onmisbaar. Dan wordt er op ons gerekend. Misschien toch een reden om alvast een paar keer te oefenen?