Landen in Australië

Auteur: Gepubliceerd op: 
Medisch

Aangemeld voor coschappen in september, geplaatst in april. 16540 kilometers, 23 uur en drie vliegtuigen later sta ik in Melbourne - je moet toch iets tijdens die wachttijd. Drie keer ben ik opgestegen, drie keer geland. Maar nu nog een keer landen, deze keer in het Royal Children’s Hospital voor een stage van vier weken.

Een soepele landing was het niet, deze vierde, met de nodige turbulentie zo nu en dan. De eerste dagen zo vol met onzekerheden dat er nauwelijks ruimte was voor iets anders. Na een half uur is mijn begeleider er nog steeds niet, zou hij me vergeten zijn? Moet ik hem gaan zoeken, bellen of geduldig afwachten? En als hij dan komt, is het uit den boze om te melden dat ik toch wel erg lang heb moeten wachten? (De juiste antwoorden: inderdaad vergeten; bellen; ja.) Hoe stel ik me voor, moet ik reageren op elke ‘How are you going?’ (nee) en waarom is iedereen zo overdreven beleefd? Naarmate de dagen vorderden kwamen er alleen maar meer vragen bij, maar de onzekerheid nam gelukkig wel af. Binnen de kortste keren was ik op kerstbarbecues het onderwerp van grappen over wiet, euthanasie en waterbouwkunde – heel veel meer weten Australische artsen niet van Nederland.

En dan natuurlijk de patiënten: verschillende mensen met uiteenlopende problemen maar uiteindelijk allemaal kinderen die hulp nodig hebben. Er volgen enkele casussen die ik ben tegengekomen op verschillende afdelingen van het kinderziekenhuis. Ze illustreren de ontoereikendheid van de geneeskunde, want ook al ben je in een vooraanstaand ziekenhuis met fantastische artsen, dan nog is er veel dat niet kan.

Slaapkliniek: cultuurverschil
Wie dacht dat een consult niet gezellig kon zijn, had deze afspraak moeten meemaken. Een Afrikaans meisje van dertien komt bij de dokter omdat ze moeilijk in slaap valt en veel schijnt te snurken. Ze komt de spreekkamer binnen, haar moeder volgt haar. Dan haar vader. Haar zus, twee broers en uiteindelijk ook nog een tolk. Op de tolk na allemaal mensen van formaat, met grote gewaden en nog grotere stemmen. Wanneer de arts door al het gekakel heen succesvol de anamnese heeft weten te verrichten, blijkt de diagnose heel duidelijk: slaapapneu. Waarop voorzichtig het onderwerp overgewicht wordt aangesneden, de BMI van het kind is immers 33. ‘Zeg… In jouw klas, hè, ben je dan de zwaarste van de meisjes?’ ‘Ja!’ zegt ze enthousiast, haast een beetje trots. ‘En, eh… Zit je daar wel eens mee?’ ‘Nee hoor, hoezo?’ Later vertelt de arts me dat ze tijdens haar stage in Afrika ook tegen dit bizarre cultuurverschil is aangelopen, toen een lokale collega haar na enkele maanden complimenteerde ‘zo, jij bent lekker dik geworden!’ Kleine kans dus dat dit meisje de leefstijladviezen van de arts zal gaan opvolgen, maar de sfeer tijdens het consult was zo aanstekelijk dat eigenlijk niemand erom maalde.

Slaapkliniek: prikkelbaar
Een jonge moeder en haar peuter zijn doorverwezen naar de kliniek omdat hij slaapproblemen heeft. Hij wordt meerdere keren per nacht wakker en haalt dan met zijn gehuil zijn ouders uit bed. Ouders en kind zijn hierdoor overdag moe en prikkelbaar, iets wat zeker te merken is aan de moeder in de spreekkamer. Na ernstige fysieke oorzaken te hebben uitgesloten tijdens anamnese en lichamelijk onderzoek, gaat de arts-assistent met wie ik meeloop naar haar supervisor voor advies. Deze komt met een interventie die ze ‘camping out’ noemt: de moeder slaapt enkele weken op een matras bij haar zoontje in de kamer zodat ze goed in de gaten kan houden hoe vaak hij wakker is en ze hem meteen kan sussen elke keer als dat gebeurt. Goed idee, denkt de arts-assistent, samen leggen ze het plan voor aan de moeder. Deze moet er niets van hebben: ‘Hoe verwachten jullie dat ik overdag normaal kan presteren op mijn werk als ik op een matras naast een onrustig kind slaap?!’ Ze vindt het een absurde suggestie en voelt zich veroordeeld doordat de artsen dit vreemd vinden. Ook raakt ze gefrustreerd doordat de supervisor haar opnieuw de vragen stelt die ze al eerder tegenover de arts-assistent heeft moeten beantwoorden. De geïrriteerde moeder verlaat met haar zeurende peuter de spreekkamer. Hier ging iets fout, denk ik, maar de artsen lijken er niet zo mee te zitten. Fijn dat de arts-assistent er haar zelfvertrouwen niet door laat aantasten (zou ik wel hebben), maar problematisch dat zulke consultvoering niet samen even wordt geëvalueerd.

Eetstoornissenkliniek: tunnelvisie
Radeloze ouders komen met hun zeventienjarige dochter bij de psychiater. Het meisje heeft die week aan haar ouders opgebiecht dat ze na maaltijden overgeeft omdat ze wil afvallen. Op aanraden van een obscuur klinkende diëtist is ze een jaar geleden begonnen met een dieet ‘for sensory purposes’. Ze heeft Asperger’s en last van vertigo wanneer ze gespannen is. Dit dieet is uit de hand gelopen, ze ging steeds minder eten en is elke dag twee tot drie uur op de trampoline te vinden. Ook doet ze aan zelfverminking. Alles wijst in de richting van een eetstoornis, maar iets klopt er niet. Wanneer de ouders apart genomen worden blijkt dat zij nooit ook maar enig teken van overgeven hebben gemerkt, meestal zitten ze na het eten met het hele gezin in de woonkamer en blijft hun dochter op haar plek zonder naar de wc te gaan. Ze zegt dat ze overgeeft, maar is dat wel zo? Na lange gesprekken met dochter en ouders luidt de conclusie van de psychiater dat hier geen sprake is van een eetstoornis. Ze heeft een angststoornis die zich op dit moment uit in een obsessie rondom eten en gewicht, ze wordt dan ook doorgestuurd naar een ander team. Een beetje een anticlimax, maar deze middag maakte me wel bewust van de tunnelvisie waar ik kennelijk aan kan lijden.

Gender dysphoria clinic: verwarde ouders
Een bijzondere familie komt binnen, bestaande uit twee moeders, waarvan één doof, en een zesjarige dochter… Nee, zoon? Dochter? Het kind is geboren als jongen, maar de ouders vertellen dat ze zich haar hele leven al als meisje gedraagt: ze draagt jurkjes en heeft het over dat ze later mama wil worden. (Dat er zesjarige transgenders bestaan was overigens compleet nieuw voor mij.) De vraag is wat er nu gedaan moet worden; kan de psychiater misschien op basis van statistieken besluiten of ze het kind definitief als jongen of meisje moeten gaan behandelen? Om wat meer inzicht te krijgen in de ideeën van het kind, stelt de arts haar vragen. Omdat kinderen, zo legt hij mij later uit, niet zo goed reageren op directe vragen als ‘ben je een jongetje of een meisje?’, zoekt hij het met omwegen en trucs uit. “Kun je misschien je favoriete kleren tekenen?” En, nadenkend alsof hij zelf ook nog steeds piekert over het antwoord: “Hmm, ik vraag me af… Denk je dat mensen tussen een meisje en een jongen in kunnen zitten?” Om uiteindelijk toch altijd uit te komen bij het algemene advies: geef haar gewoon de ruimte om het uit te vinden, dat gedoe met hormonen en operaties komt later wel.