Slecht nieuws: het begin van het einde

Auteur: Gepubliceerd op: 
Co-column

De eerste week zit erop. Mijn leven trouwens ook, sinds ik afgelopen maandag met M1 ben begonnen. Van negen tot vijf op de faculteit is even wennen als je de maanden ervoor alleen maar een paar ontspannen middagcolleges filosofie per week had. Mij is verteld dat ik tijdens de eerste maand in het klinisch trainingscentrum (KTC) twee à drie huilbuien per week kon verwachten; deze schatting bleek redelijk accuraat. Alleen al pratend of etend de trappen naar de Skillslabs op komen zonder als een COPD-veteraan boven te komen – het is hard werken, dat KTC.

Gelukkig klopt het ook wat men er nog meer over zegt; met name de praktische vaardigheden-sessies zijn een feest. Op deze werkcolleges wachtte ik al sinds ik ondervond hoe gênant het is dat een geneeskundestudent geen stethoscoop kan hanteren. Luisterend naar een hart voel je je een echte dokter, al helemaal als je dan ook daadwerkelijk iets hoort. Delen van het onderzoek die raadselachtig en complex leken (‘de onderste levergrens percuteren’), blijken zo simpel als wat (gewoon kloppen tot je een demping hoort).

Dan nog de climax van de eerste week: het studiepad. Pas nadat je veertig euro hebt betaald als verplichte compensatie voor het gebruik van studiematerialen (heel slim bedacht), krijg je te zien waar je de rest van het jaar bent ingedeeld. En dan volgt chaos: een kakofonie van zelfmedelijden, ingehouden euforie en geveinsde empathie vangt aan. Bij mij was er vooral sprake van dat eerste, met twee coschappen in de periferie en voor mij vrij oninteressante specialismen voel ik mij ernstig benadeeld. Hoewel ik als Utrechter het Noord-Nederlandse landschap haar charme vind hebben, sta ik niet te springen om elke ochtend vijftig minuten in de bus naar Heerenveen door te brengen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ik de helft van mijn patiënten waarschijnlijk niet zal kunnen verstaan.

Daarom heb ik met mezelf afgesproken één dag te mogen rouwen en me te wentelen in eerder genoemd zelfmedelijden, waarna ik met veel positiviteit en anti-misselijkheidstabletjes naar de dagelijkse busritten zal uitkijken. Helaas voor de lezer valt het schrijven van deze column op de rouwdag, voor nu is het dus nog gewoon huilen. Ja, ik weet dat er in de periferie meer te leren valt, Daniël, en dat de artsen veelal aardiger zijn, Mark, maar daar wil ik vandaag even niets over horen.

Als ik dan tegen de regels in toch een beetje positiviteit toelaat, kan ik in ieder geval vertellen dat het schrijven van deze column heeft geholpen om alle ellende te verwerken. Daarnaast heb ik hopelijk mijn andere doel bereikt: de dit artikel lezende bachelorstudent voorbereiden op wat hem of haar te wachten staat. Ook trek ik hieruit een les voor mijn toekomstige carrière. Wanneer er in een slechtnieuwsgeprek een terneergeslagen patiënt voor je zit, is het makkelijk om de zaak te relativeren en het goede te benadrukken. Op zo’n moment moeten we, zoals Perkamentus al zei (we blijven wel Harry Potternerds hier in de PanEssayredactie), kiezen tussen het goede en het makkelijke om te doen. Als je patiënt lijdt, bestaat het goede doen volgens mij niet (alleen) uit de positieve kant van de situatie benadrukken, maar het lijden juist erkennen en er tot op zekere hoogte in mee gaan. Probeer de ander niet uit de put te trekken, maar daal af naar beneden en probeer daar steun te bieden. Niemand wil ten slotte die arts zijn die na het diagnosticeren van een miskraam tegen zijn patiënte verkondigt: ‘Je weet nu in ieder geval dat je vruchtbaar bent!’