Wie is hier nu de botterik?

Auteur: Gepubliceerd op: 
Co-column

Beste chirurgie, ik heb het idee dat wij elkaar niet zo zullen liggen. Ik bewonder wat je bereikt, het verschil dat je kan maken. Toch denk ik dat we tegenpolen zijn: ik een denker, jij een doener. Je mes te scherp, je woorden te bot.

Ik ben er niet trots op, maar aan vooroordelen ontbreekt het mij niet. Zo ook mijn beeld van de afdeling waarop ik mijn eerste coschap liep: de chirurgie. Enerzijds ligt het snijdende vakgebied mij niet, anderzijds had ik zo’n vermoeden dat het niet zo zou boteren tussen chirurgen en mij. De weinige tijd dat ze niet opereren, dacht ik, snauwen ze verpleegkundigen af, maken ze patiënten belachelijk of kleineren ze coassistenten. In de hoop dat er tijdens die vijf weken nog enigszins ruimte zou zijn voor communicatie, ethiek en emoties, gaf ik als voorkeur de oncologische chirurgie op, waar ik uiteindelijk ook geplaatst werd.

Later die dag begin ik me al snel te schamen voor mijn vooroordelen.

Bang voor een wereld waarin ik niet welkom zal zijn, loop ik de Eerlanderzaal in voor de eerste ochtendoverdracht. Later die dag begin ik me al snel te schamen voor mijn vooroordelen, al helemaal wanneer ik ze (iets milder verwoord; ik ben niet suïcidaal) met mijn supervisor deel. Zijn polikliniekafspraken met patiënten bewijzen namelijk het tegendeel: hij neemt uitgebreid de tijd om alle angsten en zorgen van de patiënt te bespreken en zo mogelijk weg te nemen. Hij blijkt het tegenbeeld van de chirurg in mijn verwachtingen; hij is vriendelijk, empathisch en vol trots over de afscheidsmusical van zijn dochter in groep 8.

En tijdens de overdracht vond zowaar een ethische discussie plaats tussen de aanwezige chirurgen: moeten we rokers met borstkanker een reconstructie weigeren? Toegegeven: niet iedereen in de ruimte zat hierop te wachten, maar het merendeel leek de urgentie van dit morele dilemma in te zien.

Ook op de afdeling is er tijd en ruimte voor goede gesprekken; over de opnames mogen we gerust een uur doen. Ik spreek met patiënten over de moeilijke afweging om neoadjuvante chemotherapie te ondergaan, over vervelende eerdere ervaringen in ziekenhuizen en over het leven na borstkanker. Vooral dat laatste viel me zwaar. Op de polikliniek radiologie komen patiënten die al een heel behandeltraject doorlopen hebben, en waarbij naast het fysieke letsel ook mentaal het een en ander kapot is. De tumor is dan verwijderd en bestraald, misschien zelfs wel helemaal weg, maar de reikwijdte van het litteken dat overblijft is niet te onderschatten. Waar het vlak na diagnose alleen gaat om overleven, is er na ‘genezing’ pas echt ruimte voor emoties en gedachten die voorheen simpelweg niet de prioriteit hadden. In media, films en literatuur gebruikte termen als ‘vechten’ en ‘overwinnaar’ vond ik totaal niet passen bij de patiënt die daar zat: een zielig hoopje ellende, vol trauma’s omtrent het ziekenhuis en angsten voor recidieven.

Daar heb ik nog weinig chirurgen op kunnen betrappen.

Natuurlijk, dat kordate van de chirurgie kom ik ook wel tegen. Die tumor moet eraf, zo simpel is het soms. En dan kunnen we het ondertussen best over Rundfunk of de cabrio van de OK-assistente hebben. Maar de grootste fout die ik maakte in mijn vooroordelen was dat ik een gebrek aan respect voor de patiënt verwachtte, en daar heb ik nog weinig chirurgen op kunnen betrappen.

Na dit coschap kan ik het echt met zekerheid zeggen: ik word geen chirurg. Toch moet ik bekennen dat het allemaal wel meeviel, sterker nog, dat ik ervan heb genoten. De afwisseling tussen snel handelen naar logisch verstand en de tijd nemen voor een inhoudelijke discussie beviel me, en al helemaal om te zien dat dat onderscheid de chirurgen zelf zo goed af gaat.

Beste chirurgie, je hebt me verrast. Je liet me eigenschappen zien waarvan ik niet had gedacht dat je ze in je had: compassie, communicatie, nadenkendheid. Maar ik zal nooit van je houden zoals anderen dat doen. Gewoon vrienden?