Komt een simulatiepatiënt bij de dokter

Auteur: Gepubliceerd op: 
Interview

Elke week komen de masterstudenten ze tegen en elke week krijgen ze een andere diagnose. Het zijn niet patiënten die slechte zorg krijgen (misschien soms toch wel), het zijn de mensen die ons helpen om een goed consult te voeren: de simulatiepatiënten. We hebben drie van hen geïnterviewd om inzicht te krijgen in deze mensen waarmee we het geregeld over eczeem en erectiestoornissen hebben, maar waar we toch zeer weinig van af weten.

Heeft u een favoriete casus?

Jan (twintig jaar ervaring als simulatiepatiënt): Ik heb wel een favoriet. Dat is een mooie casus: een man die is doorverwezen door de huisarts omdat hij gesteriliseerd wil worden. Daar zit een hele sociale onderlaag onder, want het blijkt dat zijn vrouw gisteren verteld heeft dat zij een ander heeft. Dit onthult hij niet meteen, hij komt gewoon met het sterilisatieverzoek. De studenten moeten dan non-verbaal kunnen scannen dat er meer aan de hand is: ja, hij zegt dat wel, maar ik zie ook iets anders. Dezelfde casus speel je bij iemand die daar doorheen prikt heel anders dan bij een ander die dat niet benoemt. Als de student dat niet doet, dan ga je gewoon alleen op het inhoudelijke in, een sterilisatieverzoek. De eerste verdieping is dan als ze eruit vissen van: hé, gister heeft zijn vrouw verteld... Dan wordt die hulpvraag al anders. En soms komen ze er ook op: ik moet u nu toch als dokter vragen of u al over een soatest heeft nagedacht. Dan ben je honderd procent meegegaan met hoe je de patiënt het beste kan helpen. Nou, dat vind ik fantastisch om mee te maken.

En u geeft dat dus niet uit uzelf al weg.

Rein (half jaar ervaring): Dat is het spel, wat geef je weg en wat niet. Ik vind rollen waar meerdere lagen in zitten, waarin je ook kunt spelen met je emotie, gewoon het interessantste. We verschillen daarin, de één geeft zo min mogelijk weg en de ander die denkt: ja, je komt bij de dokter en dan zeg je zo veel mogelijk relevante dingen in de hoop dat je geholpen wordt. Maar soms vind ik ook dat het een soort puzzel is en dan moeten ze er zelf maar achter zien te komen.

Gaat het ook wel eens volledig mis?

Rein: Ja, dan krijg je een verstijfde student. Ik kan van één keer een student herinneren die zó'n tunnelvisie had, die dacht precies te weten wat het was en dat was het helemaal niet. En die kwam er ook helemaal niet meer uit. Vervolgens dacht ik: laat het maar gebeuren. Want ik kan wel gaan proberen te helpen maar dat heeft geen zin, daar leert iemand niks van. Dat werd dus een ongemakkelijk gesprek.

Jan: Nog een voorbeeld. Ik speelde een rol voor een arts in opleiding die erg onzeker was. Bij het lichamelijk onderzoek moest ik voor haar gaan staan en toen zei ze iets van: ‘Ik kijk waar het vet zich bevindt. Hihi, wat zeg ik nu?!’ Ze viel helemaal uit haar professionele context op dat moment. Maar daarna pakte ze het wel weer op en ging ze heel gestructureerd verder. Toen moest ze even overleggen met de docent, waarna ze terugkwam voor het beleidsgesprek. Ik zag dat ze het met de docent over die onzekerheid had gehad en daardoor zichzelf nu een stuk sterker neerzette. Ik merkte gelijk het verschil! Dat is voor ons als simulatiepatiënt gewoon mooi om te merken, dat je echt aan het bouwen bent.

Hoe bereidt u zich voor op een rol?

Roelof (drie jaar ervaring): Je krijgt de casus toegestuurd, je leest het en je probeert je in te leven. Dat gaat over het algemeen wel. Ik heb ook soms dat ik iets uit de rol zelf al een keer ervaren heb als patiënt. Aan de ene kant niet zo leuk, aan de andere kant is het dan wel makkelijker om de rol te spelen.

Dan speelt u ook deels uzelf?

Roelof: Precies. Een keer merkte ik echt, dit gaat over mij. Ja, dat... Ik wist er op een gegeven moment wel op een goede manier mee om te gaan. Maar ik merkte wel dat het heel dichtbij kwam.

Hoe is het om lichamelijk onderzoek te moeten ondergaan, zijn jullie bang voor de resultaten? Hoe is het om het lichaam open te stellen?

Jan: Dat klinkt filosofisch.

Roelof: Ik onderga het gewoon.

Rein: En je weet dat dit gebeurt, anders moet je dit werk niet doen.

Jan: Koude handen is wel vaak een dingetje.

Roelof: Maar daar verontschuldigen ze zich vaak voor. De stethoscoop wordt dan meestal warm gemaakt...

Naast het opwarmen van de handen nog een gouden tip voor studenten?

Jan: Ik vind niet dat je een soort robot moet zijn die alles perfect moet doen. Dan krijg je dat bijna altijd in je achterhoofd meedraait van: ‘O, dat had ik moeten vragen en dat heb ik niet gedaan, of dat valt me op en dat ga ik nu niet benoemen, of dat doet 'ie en daar heb ik niet op gereageerd, moet ik daar nog wat mee? En waar is het kaartje nu? De stethoscoop is weg!’ Daaruit voortvloeiend komt dan de gouden tip van: benoem alles wat er met jou gebeurt in dialoog met de patiënt. Ik speel wel eens een rol, dan moet ik heel nerveus doen, op tafel tikken. Dan zijn er dus mensen die dat niet benoemen, die worden zelf steeds onrustiger. Gelijk zeggen wat je ziet! En dan is het kijken hoe je daar samen uitkomt.

Is het wel eens heel grappig om patiënt te spelen?

Rein: Ik kwam een keer binnen bij de groep na het consult, moesten ze ineens keihard lachen. Ze hadden (op de live videoverbinding met de spreekkamer, red.) alleen mijn achterhoofd gezien en de hele tijd zitten nadenken of ik de tweelingbroer van André Kuipers was.

Roelof: Vanmorgen vroeg iemand of ik last had van mijn geheugen. Dus ik zat daar: "Kan ik me niet herinneren." Dat was wel lachen.

En de drugsvraag?

Roelof: Ja, maar dat vragen ze ook altijd een beetje... Nou ja, niet besmuikt maar altijd zo van: ‘Gebruikt u ook drugs, want ja, dat moeten we wel vragen.’ Flauwekul, dat moet je gewoon vragen.

Jan: Ja, seks hè. ‘Heeft u wel gemeenschap gehad’ of ‘neuken’. Alles komt wel op tafel. Dus wat is nou het woord om te weten of je wel de penetratieachtige... ‘Naar bed gaan.’ Daar wordt nou veel mee geworsteld. En op nummer twee komt dan poep en pies.

Rein: Ja, het verschilt ontzettend per persoon. Maar in de professie waarin jullie je gaan begeven moeten die dingen heel normaal zijn.

 

Hoe merkt u het verschil tussen een eerste- en vierdeblokker?

Roelof: De zenuwen. Onder de vlekken en zo.

Heeft u dan medelijden?

Roelof: Dan probeer ik ze wel gerust te stellen.

Maakt u zich wel eens zorgen over iemand? Dat u een arts in opleiding tegenover u hebt en denkt: ik weet niet of dit wel wat gaat worden? Deze zou ik niet als arts willen hebben?

Roelof: Dat heb ik wel meegemaakt, dat ik denk: nou, die moet maar eigenlijk niet slagen. Die moet maar geen arts worden.

Waar ligt dat dan aan?

Roelof: Aan de houding, aan de manier van praten, aan... Gewoon ook een gevoel. Maar het gebeurt niet vaak.

Rein: Ja, ik heb het één keer gehad dat ik dat gevoel had. Maar goed, mensen kunnen nog steeds leren en zich ontwikkelen. Dit is ook maar een momentopname.

Roelof: Ik heb ook wel eens een student waarvan ik denk: poeh, dat is toch wel te gek, zeg. Zó goed.

Rein: Een natuurtalent, ja. En gelukkig zijn die er veel meer.