Van stage tot bijbaan

Auteur: Gepubliceerd op: 
Column

We krijgen er allemaal mee te maken: stages. Welke opleiding men ook doet, meestal is er een stage bij betrokken. Zo ook in onze studie, maar aangezien onze medische kennis en vaardigheden in het
eerste jaar nogal gebrekkig zijn, beginnen we - eerstejaars, bereid jullie maar voor - onderaan de ladder: de verzorging. Maar schrik niet, want juist die zorg biedt aanleiding tot onvoorspelbaarheid,
ervaring en bovendien: goed columnmateriaal.

Om, voor de verandering, bij het einde te beginnen, vervul ik momenteel de functie van Helpende+ in de thuiszorg. Wat houdt dit in? Heel simpel: ik kom bij hulpbehoevenden thuis en help met
aankleden, persoonlijke hygiëne en ‘psychosociale gezondheid’ (een praatje maken). Het plusje staat voor het feit dat ik ook medicatie mag aanreiken, let wel, alleen aanreiken en niet toedienen, daar
zijn weer extra papieren voor nodig.

Maar afijn, mijn zorgstage dus. Waar al mijn vrienden ingedeeld werden in ogenschijnlijk veel interessantere plekken, werd ik ingedeeld in de thuiszorg. Om eerlijk te zijn verheugde ik me hierniet
echt op: ik had destijds niet zoveel met ouderen en zag er het nut niet echt van in. Ik bedoel, als arts heb je toch weinig met dit soort zorg te doen? Maar je moet er dan maar het beste van maken. En zo
begon ik kan aan een veertiendaagse stageperiode.

De eerste week van mijn stage voelde ik me een typische stagiair. Op de achtergrond, stil met een notitieblokje in de hand stond ik toe te kijken hoe we van de ene naar de andere cliënt gingen om de
vaste routines die in het geheugen van de cliënt gegrift stonden uit te voeren. Vervolgens keerden we naar kantoor terug waar ik aan mijn stageverslag kon werken. Je kan je misschien wel voorstellen dat dit niet bepaald intrigerend was, en ik besefte heel goed dat ik de tweede week anders aan moest pakken.

Zo gezegd zo gedaan: in de tweede week vroeg ik aarzelend om meer verantwoordelijkheid. Ik kan me mijn eerste cliënt waar ik zelfstandig aan het werk moest nog wel herinneren. Ietwat nerveus
fietste ik achter de wijkverpleegkundige aan, op weg om de ochtendrust van onze eerste cliënt op een chaotische maar noodzakelijke manier te verstoren. ‘Dag mevrouw!’, ‘Ik heb iemand meegenomen, hij gaat u helpen met douchen vandaag!’ klonk het door de wat armoedig uitziende kamer, ik lachte ongemakkelijk en maakte een groetend handgebaar. Wat ik verwachtte was een reactie in de trant van: ‘Maar hij is een man!’ of ‘Hij is nog zo jong!’ Echter, tot mijn verbazing, kon het mevrouw niet veel schelen wie haar waste of wie haar hielp met aankleden, ze was allang blij dat iemand haar een helpende hand wou bieden. Achteraf gezien logisch: het is voor mevrouw net zo ongemakkelijk. Immers, het liefst kleedde ze zichzelf aan, het liefst zou ze zichzelf douchen wanneer ze maar wilde en het liefst wilde ze niet om half acht van bed geroepen worden om de dagelijkse dosis medicatie binnen te moeten slikken.

In onze studie horen we vaak over hoe belangrijk het wel niet is om een goede relatie met de patiënt te hebben, maar in een ziekenhuis is er toch altijd de ‘patiënt’ en de ‘dokter’, met een immense kloof
daartussen bestaande uit medische jargon, tijdsdruk en een beroerde locatie. In de thuiszorg echter, zie je mensen in hun eigen omgeving, je praat met elkaar in plat Gronings en als er te weinig tijd is
kan er tijd bij gemaakt worden. Kortom: je leert een patiënt niet beter kennen dan in de zorg.

Toen ik mijn stage had gehaald en we dit gevierd hadden met een stukje taart en een kop koffie, werd ik op kantoor geroepen. ‘We hebben nog een baan voor je, mocht je geïnteresseerd zijn…’