Wat te doen met een onvervulde kinderwens?

Auteur: Gepubliceerd op: 
Co-column

Als het mogelijk is, doen we het. Dit geldt onder andere voor het volproppen van intercity’s met studenten, het omgooien van een prima geneeskundecurriculum en het consumeren van belachelijke hoeveelheden alcohol in een zeker gebouw aan de Grote Markt. Maar bovenal is deze gedachtegang terug te vinden in de geneeskunde – iets wat benadrukt werd tijdens mijn coschap op de fertiliteitsafdeling.

Wat als je een kind wil, maar het niet lukt om zwanger te worden? Blijven proberen, zegt de huisarts dan. Dit ‘proberen’ is de eerste maanden een feestje maar wordt op den duur vergelijkbaar met het gebruiken van de toiletborstel: het is niet vreselijk, maar ook niet echt leuk, hij moet er even in en dan is het weer klaar. Na een jaar van ovulatie-apps, obligate seks en onwelkome menstruaties word je doorverwezen naar de fertiliteitsarts.

“Kaarslicht maakt plaats voor de gynaecologische lamp”

Daar aangekomen neem je voorgoed afscheid van het idee dat het creëren van nieuw leven een activiteit is waar romantiek en passie bij komt kijken. Kaarslicht maakt plaats voor de gynaecologische lamp, strelende aanrakingen gebeuren vanaf nu door echokop en eendenbek. Afhankelijk van de resultaten van het oriënterend fertiliteitsonderzoek (hormoonspiegels, semenanalyse, et cetera) kiest men voor intra-uterine injectie (zaad wordt in de baarmoeder gespoten) of wordt het zware geschut ingezet: in-vitrofertilisatie of intracytoplasmatische spermacelinjectie. ICSI is de minst natuurlijke vorm van bevruchting, waarbij het eitje niet gewoon in wat zaadsmurrie wordt geplaatst (= IVF), maar er een spermacel wordt geselecteerd en vervolgens geïnjecteerd in de eicel.

Dat een eicel als gevolg van deze injectie soms lek raakt en op dramatische wijze leegloopt door de ICSI, nemen we voor lief. We proberen immers met hormoonbehandelingen zoveel follikels in de ovaria te kweken dat er meerdere eicellen, en uiteindelijk ook embryo’s zijn om direct terug te plaatsen dan wel in te vriezen.

Dat sommige patiënten psychisch lek raken door onze behandelingen, vinden we “begrijpelijk”, immers “het is ook niet niks allemaal” en “misschien heeft u behoefte aan een gesprek met onze maatschappelijk werker?” Tijdens dat gesprek blijkt vervolgens dat het loslaten van de verwachting om kinderen op de natuurlijke manier te verwekken meer rouw met zich mee brengt dan gedacht. Het fertiliteitstraject gaat voor sommige patiënten te snel, waardoor verdriet, machteloosheid, jaloezie of schuldgevoelens geen ruimte krijgen. Artsen hebben vaak geen tijd om zich met zulke emoties bezig te houden, en focussen zich, begrijpelijkerwijs, op de medische onderzoeken en behandelingen.

“Niet alles wat kan in de geneeskunde, hoeven we te doen.”

Hoewel de fertiliteitsartsen en -verpleegkundigen openstonden voor discussies over de morele en emotionele gevolgen van hun handelen, zag ik dit niet altijd terug in hun patiëntcontact. Laten we vaker een pas op de plaats maken en onszelf én onze patiënten vragen of ze wel klaar zijn voor de volgende stap die we te bieden hebben. Zeker gezien de grote tekorten elders in de zorg (denk aan verpleeghuizen), moeten we misschien de drempel verhogen om wéér een nieuwe IVF-behandeling te starten, als de vorige al mislukt is en de kinderloze ouders eigenlijk wat herstel- en bedenktijd nodig hebben om bij te komen. Niet alles wat kan in de geneeskunde, hoeven we te doen. Ik hoop dat deze verandering in denkwijze doorzet de komende jaren, zodat ik een volgende column kan beginnen met: als het mogelijk is, overwegen we het.