Tussen de regels

Auteur: Gepubliceerd op: 

Geef mij een lading consultopnames en ik zal er met behulp van conversatieanalyse een aantal verstandige dingen over zeggen. Maar vergeef het mij dat ik me, na een half jaar artsen en patiënten geobserveerd te hebben, ook gewoon wel eens vermaakt heb om wat ik zag. Onderstaande fragmenten kwamen langs tijdens mijn stage wetenschap en dit leerzame vermaak deel ik graag met PanEssaylezende artsen in opleiding.

Om mijn onderzoeksvraag (‘Hoe geven medisch specialisten vorm aan de opening van het poliklinische consult?’) te beantwoorden, deed ik kwalitatief onderzoek, lees: geen statistiek (het was geweldig). Met conversatieanalyse legde ik het taalgebruik onder de loep van de artsen en patiënten in de consultopnames die ik tot mijn beschikking kreeg. Ik categoriseerde agendabesprekingen, openingsvragen, smalltalk en voorgeschiedenisbesprekingen. En dat bleek best ingewikkeld. 

Een voorbeeld: waar er tijdens onze opleiding zo gehamerd wordt op open versus gesloten vragen, wees een hoogleraar communicatiewetenschappen mij erop dat er veel meer en adequatere distincties zijn. Zo kwamen er ‘positief polaire ja/nee-interrogatieven’ langs (‘Is het snurken in alle houdingen?’) en werden beweringen omschreven als ‘B-event statements’, wat dan weer met de epistemische positie van de spreker te maken heeft. Nu ik je waarschijnlijk volledig verward heb, op naar het eerste fragment. ‘A’ staat voor arts en ‘P’ voor patiënt, en als je wil weten waar die andere vreemde tekens voor staan, moet je even googelen op ‘transcription symbols Jefferson’.

 

91

A

=*Ja, exact.* (.) Ja, u:hm, roken doet u.

92

P

((kucht))

93

 

Roken doe ik, ja.

94

A

Ja. Niet goed hè,

95

 

{((kijkt opzij, naar gesprekspartner P?))

96

 

{dat eh,

97

P

Nee, *goed,*=

98

A

=da werkt nie,

99

 

((glimlacht, gaat verzitten))

100

 

als longarts moet ik daar wat van vinden en dat eh,

101

 

>he kan natuurlijk ook een deel van het hoesten veroorzak*en*-<

102

 

((schuift papier terug))

103

 

ZEG, ehm, verder aan ziektes heeft u e::hm (.) hoge bloeddruk,

104

P

Ja.

Voel je het ongemak van de arts? Hij geeft, waarschijnlijk grotendeels onbewust, allerlei signalen af die duidelijk maken dat hij zich niet comfortabel voelt tijdens het geven van dit leefstijladvies. Zo heeft ‘roken doet u’ (regel 91) een opvallende grammaticale structuur t.o.v. het alternatief ‘u rookt’. Nog zo’n omslachtige formulering: ‘als longarts moet ik daar wat van vinden’ (100). Waarom zegt hij niet gewoon ‘ik vind roken slecht’? Hij spreekt zinnen gehaast (100) en informeel (98) uit, of breekt ze af (96). Daarna is er de abrupte overgang naar volgend onderwerp, met toegenomen volume aan het begin hiervan (103), bijna alsof hij daarmee wil zeggen: nu gaan we door naar de zaken die er echt toe doen. Non-verbaal vertoont de arts ook afwijkend gedrag ten opzichte van de rest van het gesprek: de blikrichting beweegt weg van de patiënt direct na een inhoudelijk belangrijke bewering (95), hij gaat verzitten en glimlacht (99).

We zien dat de patiënt, vermoedelijk door deze genoemde kenmerken, niet uitgenodigd wordt om in dit stoppen-met-rokenadvies mee te gaan. In plaats van beterschap te beloven (‘ik ga het proberen’) of zich te verdedigen (‘ik kan niet stoppen want…’), lijkt ze gewoon te wachten totdat het voorbij is en bevestigt ze pas bij volgende onderwerp, de bloeddruk (104).

39

A

Ehm,

40

 

((kijkt kort naar computer))

41

 

 

42

 

starten met-eh> de voorgeschiedenis

43

 

{((gebaart naar P))

44

 

{en sowieso ook even kijken of u nog speciale vragen hebt.

45

P

Ja.

46

A

Daar kunnen we ook mee beginnen

47

 

maar misschien moeten we dit toch eerst even (.) .hh doen.

48

 

Hebt u brandende vragen vooraf?

49

 

{((glimlacht))

50

 

{Dat kan ook?,

51

 

((glimlacht))                                                                                      

52

P

E:h, nee, nee, ik [heb *zo:-*]

53

A

                  [Want da-] daar komen we zo aan toe,

54

 

e:[h],

55

P

  [Ja.]

Nog een voorbeeld van inefficiënte communicatie: deze arts wil zijn patiënt aan het begin van het gesprek ruimte geven om vragen te stellen (44), maar door zijn taalgebruik blijft er slechts een kiertje over. De gekozen vorm (ja/nee-interrogatief) nodigt minder uit dan ‘Wat zijn uw vragen?’ (vraagwoordvraag). Met zijn woordkeuze, ‘brandende vragen’, verhoogt hij de drempel; alleen brandende vragen mogen nu gesteld worden, normale vragen niet. Het meest van invloed is misschien wel de timing van deze vraag: direct nadat de doktersagenda bekend is gemaakt, waarin op het betreffende moment geen plaats lijkt te zijn voor vragen van de patiënt.

Als toehoorder moet je nu wel heel assertief zijn om op dit moment te verklaren: ‘Ja! Ik heb een vraag!’ En inderdaad, in regel 52 zegt de patiënt geen vragen te hebben en wordt hij tijdens deze bewering ook nog eens onderbroken door de arts die al weer verder praat.

123

A

(.)

124

 

 

125

 

(3.9)

126

P

Ja alleen waarom is het koude water weg?,

127

 

dat von-k $alleen jammer bij de [automaat.]

128

A

                                [Ja he?,]                         

129

 

ja, [ik ook, ja.]

130

D2

    [Ja:, ik vind het ook]

131

 

jam[mer.]

132

A

  [Gewoon] een lekker glas koud water.

133

P

Ja, *(($ovb))*.

134

A

((lacht))

135

 

Ik-eh,

136

P

{((lacht))

137

A

{we kunnen het in de

138

 

[groep gooien, bij die-, er is zo’n-eh]

139

D2

[Weet je, dat is echt een vraag voor de raad van bestuur.]

140

A

*Is zo-* der is altijd zo’n klanttevredenheidsonderzoek.

141

 

Dan vul [je]

142

D?

        [Ja.]

143

A

nee ik ben niet tevreden,

144

 

koud water terug.

Je hebt artsen die gretig ingaan op uitnodigingen van de patiënt om het over koetjes en kalfjes te hebben…

160

P

Ik ben heel actief met eh,

161

 

(1.5)

162

A

{((stopt met typen, kijkt kort naar P))

163

P

{met voetbal en vrijwilligerswerk [en],

164

D

                                  [O, ja.]                         

165

P

en, (0.9) ik ben ook-eh, eh, (0.8) verkeersregelaar,

166

 

(1.4)

167

A

{((kijkt kort naar P))

168

 

{[O,]

169

P

[ben ik ook.]

170

A

Oke.

171

 

Leuk.

172

 

(0.6)

173

P

Ja, (.)

174

A

En hoe ist met plassen?

… en artsen die dat wat minder zien zitten.

12

A

E:hm, (.) wat is uw allerbelangrijkste klacht?, (.)

13

 

als je der één mag noemen.                                                          

14

 

(0.6)

15

P

E:hm, de, toch wel de pijn,

16

 

(0.6)

17

A

Pijn.

18

 

{((knikt))

19

 

{(0.6)

20

P

En:, met het gevolg daarvan, dus ja, slapeloosheid, (.)

‘EENTJE ZEI IK TOCH?!’

18

A

U komt voor het oor, he? (.)                                                          

19

P

Oor? (.) Me hand.

20

 

(0.5)

21

A

O nee, ,

22

 

sor[ry.]

23

P

[HH] ((schampend))

24

A

Voor de, voor de hand.

25

P

Staat op de band, op de film, he?,

26

A

Ja heel goed,

27

 

ja [het] gaat helemaal mis

28

P

[Oke.]

29

 

{((lacht))

30

A

{(nu), het gaat helemaal mis.

31

 

Ik krijg meteen een rooie kaart.

32

P

((grinnikt))

Wij denken nu: foutje, kan gebeuren. De patiënt, haar bridgeclub en haar buurvrouw denken daarentegen: die dokters, die weten niet eens waarvoor hun patiënten komen!

Mijn conclusie: taal is interessant en fantastisch, en de sleutel tot goede arts-patiëntcommunicatie, maar kan zich ook flink tegen je keren. De woorden die je kiest, hoe je ze uitspreekt, en wanneer – het kan allemaal verschil maken. Wees je bewust van het effect dat je taalgebruik op patiënten kan hebben en gebruik de altijd zo gehate rollenspelen in het KTC om verschillende formuleringen uit te proberen. Zo vind je het taalgebruik dat bij je past en kan je de taal gebruiken om dichter bij je patiënt te komen, in plaats van dat het tussen jullie in staat.