Een dankwoord

Auteur: Gepubliceerd op: 
Co-column

Mijn laatste cocolumn! Met het afronden van mijn semi-artsstage volgende maand, ben ik bij de laatste pagina van mijn coschappenverhaal aangekomen. De laatste pagina, zo weten de lezers en schrijvers, bestaat vaak uit een dankwoord. Natuurlijk dank ik de PanEssay dat ik jaar in jaar uit op deze manier mijn gedachtes met lezers mocht delen, maar daar ben ik gauw klaar mee. Naar wie mijn dank echt uitgaat, dat zijn de patiënten die aanleiding gaven tot al deze observaties en overpeinzingen.

Honderden moeten het er geweest zijn: van jong tot oud, van springlevend tot palliatief. Op de polikliniek spraken we elkaar, in de OK, op de verpleegafdeling, of zelfs bij jullie thuis. In verschillende tongvallen vertelden jullie over je lijden: van nuchter Gronings (‘as't nait huift, loat den mor’), hilarisch Fries (‘myn knibbel docht sear’), mysterieus Zwols (‘links is slimmer’) tot opgefokt Utrechts (‘die vliegkik eg in de hoare’). Uitgedost in werkoverall, met een antistralingshoedje of poedelnaakt op het operatiebed. Soms volledig op de hoogte van alle behandelopties en de mogelijke complicaties daarvan, soms juist niet begrijpend waar dat onrustige gevoel toch vandaan komt – dit met een consumptie van tien tot vijftien koppen koffie en drie redbull per dag. Sommigen kwamen niet opdagen, anderen in grote getalen: met een hele familie plus een tolk is het wel even zoeken naar stoelen.

Aan al deze mensen: bedankt dat ik mee mocht luisteren! Maar juist ook voor de keren dat jullie eerlijk aangaven dit liever niet te hebben, wat gelukkig weinig voorkwam. Sommigen van jullie twijfelden, zoals vorige week een depressieve, suïcidale AIOS die als patiënt naar de poli Stemming kwam. Ik begrijp heel goed dat zij er niet op zat te wachten om haar verhaal te doen bij iemand in de functie waar zij een paar jaar geleden was, maar toch mocht ik blijven. Hetzelfde geldt voor mensen die zich door mij lieten katheteriseren, hechten, toucheren – de bedenkelijke blikken voorafgaand aan jullie toestemming zijn me niet ontgaan.

Bedankt aan die ene patiënt die een week later mijn naam nog wist! Bedankt voor jullie beleefde interesse in mijn studie: ‘Hoe lang moet je nog? Weet je al wat voor arts je wil worden?’ Opvallend hoeveel van jullie daarna ontstaken in een ode aan de huisarts: ‘Zóóó, huisarts? Wel een moeilijk vak hoor, zo veel verantwoordelijkheid!’ En een tip aan de beginnende co: bedenk nu alvast een gevat antwoord op de opmerking ‘Tuurlijk mag je erbij zijn, je moet het toch leren hè? De dokters van de toekomst!’ want die zul je vaker krijgen dan je lief is.

Bedankt aan die ene patiënt die een week later mijn naam nog wist!

Helaas verdienen enkelen van jullie een wat meer sarcastische ‘bedankt’. Bedankt bijvoorbeeld voor al die keren dat jullie mijn naam vergaten, en voor die keren dat jullie me ‘zuster’ noemden. Velen vergaten (pre-COVID) mij ook een hand te geven bij het afscheid, en niet alleen de specialist. Ik heb geleerd dit te negeren, maar ik kan me nog goed herinneren dat er één specialist was die consequent de zich al omdraaiende patiënten terugriep (‘De coassistent ziet u ook niet meer!’), waarop ze me alsnog beschaamd een hand gaven. En ook de psychiater die mij de afgelopen maanden begeleid heeft, noemde steevast mijn voor- en achternaam – iets wat ik zelf al lang opgegeven heb (‘suzanneschuurmancoassistentdatbetekentdatikinopleidingbentotarts’ is meer dan mijn korte introductiemoment toelaat).

Mijn waardering is vooral groot voor de patiënten die bij het afscheid niet alleen de arts, maar ook mij bedankten voor mijn tijd en aandacht. Ik bedoel, wat heb ik nou helemaal betekend tijdens dit consult? Ik denk dat dit aan de kern raakt van wat voor patiënten belangrijk is: dat er naar hen geluisterd wordt. Als dat door vier oren gebeurt, alleen maar beter, denken ze waarschijnlijk. Daaruit volgt mijn voornemen, plicht en privilege om nooit te stoppen met goed luisteren, mijn hele carrière lang.